Zwitserse Brakken

(Schweizer Laufhund, Bruno de Jura, Luzerner Laufhund, Berner Laufhund)

Er zijn ongeveer vier variëteiten van de Zwitserse brak (niet te verwarren met de kleinere typen), die alle behalve de Bruno de Jura in hun land van herkomst dezelfde standaard hebben. Ze zijn vriendelijk, actief en krachtig gebouwd. Ze jagen vooral op hazen; ze zijn snel en uitstekende spoorzoekers met een goed reukvermogen. Hun levendige aard en sterk jachtinstinct maken hen ongeschikt voor een rol als huisdier.

Formaat

Voor alle typen een minimumschofthoogte van 44,5 cm, maar de grootte varieert aanzienlijk.

Lichaamsbeweging

Geregeld borstelen.

Voeding

375-550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1,1/2 kopje warm of koud water. Deze hoeveelheid moet worden vergroot als de hond hard moet werken.

Oorsprong en geschiedenis

De Zwitserse brak, met name de Laufhund, was vroeger weinig bekend, maar verwerft nu internationale erkenning. Om de oorsprong van de Zwitserse brakken te ontdekken moeten we teruggaan tot de periode voor onze jaartelling, toen soortgelijke honden door de Feniciers en Grieken in Egypte werden ingevoerd, vanwaar ze uiteindelijk tijdens de Romeinse overheersing hun weg naar Zwitserland vonden. De oudheid van het ras wordt aangetoond door uit de 12de eeuw daterende afbeeldingen, te zien in de kathedraal van Zurich.

RASPUNTEN

(Schweizer, Luzerner en Berner Laufhund) Algemene verschijning. De algemene verschijning van deze Zwitserse rassen is die van een hond van middelgrote afmetingen, tamelijk lang en geselecteerd op kracht, uithoudingsvermogen, adel en een goede algemene bouw. Ze zijn levendig, schrander en hebben een grote jachtpassie. Het hoofd is droog en lang, met enorme, laag en naar achteren toe aangezette, gepooide oren. De voorbenen zijn sterk en recht, de achterbenen krachtig en gespierd; lendenen zeer gespierd en schouders lang en schuin; de borst is diep. Al deze eigenschappen wijzen op een groot uithoudingsvermogen. Deze honden zijn uitstekende jagers en combineren een aantal prima eigenschappen, zoals een zeer scherp reukvermogen en een grote zelfverzekerdheid in het veld, met een machtig stemgeluid; daarbij komt, dat ze zelfs in het zwaarste terrein uitstekend werken. Alle Zwitserse brakken (met uitzondering van die van het Bloedhondtype) bezitten dezelfde algemene kenmerken en verschillen alleen in kleur en vacht.

Kleur. Schweizer Laufhund. Witte vacht met min of meer grote oranje of geeloranje aftekeningen. Een rode mantel is toegestaan. Een enkel rood vlekje wordt niet als een fout beschouwd. Luzerner Laufhund. Witte ondergrond met grijze of blauwe spikkels en brede donkere of zwarte aftekeningen. Ook heeft hij tankleurige aftekeningen of geelbruine partijen op hoofd, lichaam en benen. De huid is onder het witte haar eveneens bespikkeld met meer of minder donkere vlekken. Indien de vacht is altijd driekleurig: wit, zwart en met meer of minder intensieve tan-kleurige aftekeningen. De ondergrond is wit, met enorme zwarte aftekeningen en hier en daar klein zwarte vlekjes. De tankleurige aftekeningen bevinden zich boven de ogen, op de wangen, binnenin de oren en bij de staartwortel.