Saluki

 (Perzische Windhond)

De Saluki en paarden vormen een gewaardeerd bezit bij de Arabieren; de Saluki is tot hoge snelheden in staat en kan de snelvoetige Arabische hengsten bijhouden. In het Midden-Oosten wordt hij nog steeds voor de jacht op gazellen gebruikt, maar in het Westen ziet men hem hoofdzakelijk als elegante gezelschaps- en tentoonstellingshond. Hij is schrander en enigszins gereserveerd, maar een trouwe, prettige kameraad en betrouwbaar met kinderen. Wel moet men ervoor zorgen de Saluki, vooral in de natuur of op het platteland, onder appel te houden, want ondanks zijn rol als huisdier heeft hij een zeer sterk jachtinstinct behouden.

Formaat

Gemiddelde schofthoogte: reu 58-71 cm, teef iets kleiner.

Lichaamsbeweging

Saluki's vereisen zeer veel lichaamsbeweging, zodat ze niet moeten worden gehouden door mensen die niet over een grote tuin of een geschikt speelterrein kunnen beschikken.

Uiterlijke verzorging

dagelijks met een zachte borstel en een glanshandschoen bewerken. Het kammen van de oor- of staartfranje kan nodig zijn.

Voeding

375-550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood ; of 3 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1,1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De Saluki is een van de oudste hondenrassen; hij jaagt net zoals de Afghaanse Windhond en de Greyhound op het gezicht en stamt evenals zij uit het Midden-Oosten.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. Het gehele voorkomen van dit ras is dat van een sierlijke, symmetrische hond, snel en met een groot uithoudingsvermogen, gecombineerd met kracht en voldoende energie om een gazelle of een andere prooi over diep zand of rotsachtig bergterrein in te halen en te doden. De gezichtsuitdrukking is waardig en vriendelijk en de blik diep en trouw, met ogen die in de verte lijken te kijken.

Kleur. Wit, roomkleurig, reebruin, goudkleurig, rood, grauw en bruin (tan); ook driekleurig (wit, zwart en bruin) en zwart met bruin, of variaties van alle genoemde kleuren.

Hoofd en schedel. Hoofd lang en smal; schedel matig breed tussen de oren, niet gewelfd, stop niet duidelijk; het gehele hoofd vertoont veel kwaliteit. De neus moet zwart of leverkleurig zijn.

Staart. Lang, laag aangezet en in een natuurlijke boog gedragen. Aan de onderzijde goed bevederd met lang, zijdeachtig haar, maar niet bossig.

Voeten. Middelmatig lang, tenen lang en goed gebogen, niet uitgespreid maar tegelijkertijd geen kattenvoeten. Over het geheel sterk en soepel, en goed bevederd tussen de tenen.