De Newfoundlander is een vriendelijke reus, een beschermer van de kinderen en het gezin, ie goed met andere dieren kan opschieten en zeer betrouwbare kameraad en zeer betrouwbare kameraad en bewaker vormt; hij zal niet snel aanvallen, tenzij hij wordt uitgedaagd.

Lichaamsbeweging

Regelmatige lichaamsbeweging op een harde ondergrond.

Uiterlijke verzorging

Dagelijks borstelen met een harde borstel.

Voeding

Als Sint-bernard.

Oorsprong en geschiedenis

De Newfoundlander is de traditionele mensenredder, een dier met een zeer krachtig instinct om iets of iemand uit het water veilig aan land te bergen. Oorspronkelijk komt hij uit het noordoosten van Canada.

Beroemd is de Landseer, die door de een als variëteit van de Newfoundlander, door de ander als een apart ras wordt beschouw; de FCI besloot in 1960 tot een compromis en erkende de 'Landseer, Continentaal-Europees type', die een ander type vertoont dan de Newfoundlander. De Landseer is genoemd naar de Engelse schilder Sir Edward Landseer (1802-1873), die het ras afbeeldde.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De hond moet door zijn kracht en levendigheid grote indruk maken. Hij moet zich vrij bewegen, waarbij zijn lichaam tussen de benen heen en weer wiegt, zodat een licht rollende gang niet verwerpelijk is. Geraamte overal zwaar, echter zonder dat de hond een logge indruk maakt.

Kleur. Dof gitzwart; een licht bronskleurige zweem of een witte vlek op borst en tenen is aanvaardbaar. Zwarte honden met uitsluitend witte borst en een witte staartpunt moeten in de klasse van de zwarte honden worden tentoongesteld. Bruin: kan chocoladebruin of bronskleurig zijn; wit op borst of tenen is aanvaardbaar; moet in dezelfde klasse als de zwarte dieren worden tentoongesteld. Bij de Landseer is de grondkleur wit, met zwarte is de grondkleur wit, met zwarte aftekeningen op romp en kruis en met een zwarte hoofd; hals, borst, buik, benen en staart wit.

Hoofd en schedel. Hoofd breed en zwaar, achterhoofdsknobbel goed ontwikkeld; geen duidelijke stop; de snuit moet kort zijn, fijn gesneden, tamelijk vierkant en bedekt met kort, fijn haar.

Staart. Moet matig lang zijn en tot iets onder de sprongen reiken. hij moet vrij dik zijn en goed met haar bedekt, maar geen vlag vormen. Wanneer de hond stilstaat en niet opgewonden is, moet de staart naar beneden hangen met een lichte boog aan het eind; maar wanneer de hond in beweging is moet de staart enigszins omhoog worden gedragen en bij opwinding horizontaal met slechts een lichte boog aan het uiteinde. Een staart met een knik of een over de rug gekrulde staart wordt als ernstige fout aangemerkt.

Voeten. Moeten groot en welgevormd zijn. Spreidvoeten of naar buiten gedraaide voeten zijn afkeurenswaardig.