Leonberger

De Leonberger is een sterke hond met een goede conditie, vooral gebruikt als beschermer van vee en als trekhond in West-Duitsland, Nederland, België en Frankrijk. Hij werd ontwikkeld door kruising van diverse rassen met een prettige aard en begint internationaal in de belangstelling te komen.

Formaat

Hoogte: reu 76 cm, teef 70 cm.

Lichaamsbeweging

Vereist de benodigde ruimte en lichaamsbeweging.

Uiterlijke verzorging

Normale dagelijkse borstelbeurt.

Voeding

Aanbevolen wordt 550-900 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2,1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De Leonberger is een Duits ras, ontstaan door kruising van het Landseer type van de Newfoundlander met de Pyrenese Berghond. Het resultaat was een zeer aantrekkelijk, lichtgekleurd dier (zie Raspunten), dat echter buiten Duitsland, Nederland en België nog niet zo bekend is.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De Leonberger is een grote hond, bijzonder gespierd en toch sierlijk, met een harmonische bouw en een levendige aard.

Kleur. Lichtgeel en goudgeel tot roodachtig bruin, met een zwart masker dat zeer gewenst is maar niet verplicht. Donkere of zelfs zwarte haarpunten mogen in de vacht voorkomen. Met name in Zuid-Duitsland komen honden voor met een zandkleurige, zilvergrijze (wolfsgrauwe) of geelrode vacht met donker punten (wolfsgeel). Wit is absoluut ontoelaatbaar en moet geheel worden uitgefokt. Een kleine witte borstvlek is toegestaan, evenals een klein beetje licht of wit haar op de tenen. De kleur van de staart is gelijk aan die van de rest van de vacht.

Hoofd en schedel. Het bovenste gedeelte van het hoofd is matig gewelfd, maar het mag nooit de lengte en diepte van het hoofd van de St.- Bernhard benaderen. Het moet er over het algemeen langer dan breed uitzien. De neus is minder open dan bij de St.-Bernhard. De lippen moeten nauw aansluiten en niet hangen zoals bij de St.-Bernhard, terwijl de hond niet mag kwijlen. De huid op hoofd en snuit moet altijd strak aansluiten, zonder rimpels op het voorhoofd. De snuit is matig diep, goed geproportioneerd en nooit puntig. Wangen niet zwaar ontwikkeld. Het gebit is zeer sterk en onder- en bovenkaak sluiten goed op elkaar in een schaargebit. Stop niet opvallend; de neusrug is betrekkelijk breed, doorlopend en licht gebogen.