Engelse Springer Spaniel

Engelse Springer Spaniel is zowel een uitstekende jachthond als een prettig huisdier. Bij gehoorzaamheidstests laat hij goed zien wat hij kan en als apporterende hond is hij een uitblinker.

Formaat

Hoogte ongeveer 51 cm, gewicht circa 22,7 kg.

Lichaamsbeweging

Heeft behoefte aan veel beweging, want anders wordt hij te zwaar. Te weinig lichaamsbeweging leidt bovendien dikwijls tot huidproblemen.

Uiterlijke verzorging

Dagelijks borstelen. Let op dat er geen modder tussen zijn tenen blijft koken en zorg ervoor dat de oren schoon zijn en zonder klitten, ter voorkoming van ontstekingen.

Voeding

375-550 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 3 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 1-1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De Engelse Springer Spaniel is de oudste van de Britse spaniels met uitzondering van de Clumber, maar hij heeft nooit de populariteit van de Cocker Spaniel geëvenaard en bevindt zich meestal in handen van mensen die in de jacht of velwedstrijden zijn geïnteresseerd. Zijn oorsprong ligt op het vasteland en we zien dergelijke honden afgebeeld op de schilderijen van Jan Steen. Hij dankt zijn naam aan het feit dat het vroeger zijn taak was het wild te laten 'springen' voor het net, de havik, de windhond of het geweer.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De algemene verschijning van de moderne Springer Spaniel is die van een symmetrische, compacte, krachtige, uit de kluiten gewassen, vrolijke en actieve hond, gebouwd voor langdurige, zware arbeid. Van alle Engelse landspaniel staat hij het hoogst op de benen en heeft hij de soepelste bouw.

Kleur. Elke voor landspaniels erkende kleur is toegestaan, maar de voorkeur gaat uit naar leverkleurigen wit, zwart en wit, of een van deze kleuren met bruine aftekeningen.

Hoofd en schedel. De schedel moet middelmatig lang, tamelijk breed en iets rond zijn, vanaf de voorsnuit oplopen en een wenkbrauw of stop vormen, verdeeld door een groef tussen de ogen die geleidelijk langs het voorhoofd naar de achterhoofdsknobbel, die niet mag uitsteken, verloopt. De wangen moeten vlak zijn, dwz, niet rond of vol. De voorsnuit moet wat lengte betreft met de schedel harmoniëren en tamelijk breed en diep zijn, zonder enige grofheid. De snuit moet onder de ogen goed gesneden zijn, tamelijk breed en vierkant door hanglippen, maar niet zodanig dat de hond er bij het apporteren door zou worden gehinderd. Neusgaten goed ontwikkeld.

Staart. De staart moet laag worden gedragen, nooit boven de ruglijn; goed bevederd en met een levendige actie.

Voeten. Gesloten, compact en goed rond, met sterk, volle kussens.