Engelse Setter

De Engelse Setter is de meest karakteristieke van de drie Setterrassen: de Ierse, de Gordon en de Engelse Setter. Hij heeft een prettige aard, wat hem tot een ideale kameraad voor kinderen maakt, maar tegelijkertijd is hij een uitstekende jachthond. Aangezien hij zeer veel lichaamsbeweging nodig heeft, is hij ongeschikt voor een flatbewoner. Ook vereist zijn vacht vrij veel onderhoud.

Lichaamsbeweging

Moet zich als pup minstens 10 minuten per dag buiten vrij kunnen bewegen en als volwassen hond een uur om in topconditie te blijven.

Uiterlijke verzorging

Voor de dagelijkse verzorging van de vacht heeft u een trimschaar, een goede harde borstel en een fijne stalen kam nodig. Let erop dat de bevedering van de benen niet gaat klitten. Het zijdeachtige haar onder de oren moet verwijderd worden, evenals haar onder de keel en onder het oor tot aan het borstbeen. Ook moet men het haar dat tussen de voetzolen van de hond groeit verwijderen. Voordat de hond de tentoonstellingsring ingaat, moeten eventuele verwarde haren worden verwijderd. De Engelse Setter wordt voor de tentoonstelling altijd gebaad en wanneer hij droog is, wordt het haar gladgekamd. In Amerika worden tentoonstellingshonden zwaarder getrimd dan in Europa.

Oorsprong en geschiedenis

Men is het er algemeen over eens dat de Engelse Setter uit Spaniels werd ontwikkeld. Dit ras heeft veel te danken aan Edward Laverack (1815-1877), die in zijn boek The Setter schreef: 'dit ras is slechts een verbeterde spaniel'. De Setting Spaniel, door vele kenners als de 16de eeuw gebruikt voor de jacht op patrijzen en kwartels. Door kruising wist Laverack het ras tot een zodanige perfectie op te voeren, dat zijn fokproducten ook werden gebruikt om andere rassen te verbeteren. Sylvia Bruce schreef in het Engelse Dog Newa over dit ras: 'Tegen de tijd dat de Laverack-stam van de Engelse Setter op zijn hoogtepunt was, kocht de heer R.L. Purcell Llewellin een aantal van Laveracks beste tentoonstellingshonden van de zuivere Dash-Moll en Dash -Hill Laverack stam. Hij kruiste deze met volkomen vers bloed, dat hij in het noorden van Engeland verwierf in de vorm van de stam van de heer Slatter en Sir Vincent Corbet, sedertdien bekend als de Duke-Kate-Rhoebe. Rond de eeuwwisseling werd de Llewellin stam van de Engelse Setter bijzonder populair en hun faam drong door tot in de Verenigde Staten en Canada, waar ze een kwart eeuw de field trials beheersten en aldus deze bloedlijn in Amerika stevig vestigden.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. Middelmatig hoog, scherp afgetekend silhouet, sierlijk van uiterlijk en beweging.

Kleur. De Kleur kan zwart zijn met wit, citroengeel en wit, leverbruin met wit of driekleurig (dwz zwart, wit en bruin); exemplaren zonder zware kleurplaten op het lichaam, maar geheel gevlekt, genieten de voorkeur.

Hoofd en schedel. Hoofd lang en tamelijk droog, met een duidelijke stop. De kleur van de neus moet, in overeenstemming met de vacht, zwart of leverkleurig zijn.

Staart. De staart moet vrijwel in het verlengde van de ruglijn zijn aangezet; middelmatig, licht gebogen of sabelvormig maar zonder neiging ver omhoog te draaien; de vlag of pluim hangt in een lange franje omlaag.

Voeten. De voeten moeten zeer gesloten en compact zijn, en goed worden beschermd door haar tussen de tenen.