Dwergteckel

De Teckel of Dashond werd in zijn vaderland Duitsland gebruikt bij de jacht op dassen. Hiervoor had menbehoefte aan een kortbenige hond met een scherpe reuk, gecombineerd met moed en jachtlust; een hond die kon graven, wat een onopgevoede huisteckel in uw tuin zal demonstreren: de Teckel is dol op graven!

Sommige Teckels worden nog steeds voor de jacht gefokt en vallen dapper een vijand aan die veel groter is dan zij zelf, zoals een das. Ook verdedigen ze hun baas met hun leven. Tegenwoordig worden ze echter hoofdzakelijk als metgezel gebruikt. Ze houden van kinderen, maar slecht opgevoede kunnen ten opzichte van vreemden wat agressief zijn. Ze zijn aanhankelijk, vrolijk en ondanks hun korte benen in staat zo ver te lopen als men maar wenst. Ze hebben een flinke stem voor hun grootte en zijn goede waakhonden.

Formaat

Langharige, Kortharige en Ruwharige: ideale gewicht 4,5 kg, maar er bestaat geen officieel maximumgewicht meer. Bij een Dwergteckel mag de borstomvang bij een eenjarige hond niet meer dan 35 cm bedragen.

Lichaamsbeweging

Veel beweging is belangrijk om te voorkomen dat het dier te zwaar wordt. Dit houdt niet in dat u dagelijks een urenlange tocht met hem moet maken, maar vele korte wandelingen en ravotten in een omheind stuk tuin zijn noodzakelijk.

Uiterlijke verzorging

De vacht van de Teckel is gemakkelijk in goede conditie te houden. De kortharige behoeft dagelijks slechts enkele minuten met een glanshandschoen en een zachte doek te worden behandeld. Bij de langharige en de ruwharige variëteiten gebruikt men een stevige borstel en een kam.

Voeding

Circa 200 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 1-1,1/2 kopje volledig hondenvoer, met warm of koud water vermengd in de verhouding 1 kopje voer: ½ kopje water.

Oorsprong en geschiedenis

De Teckel werd voor de jacht, speciaal op dassen en bevers, gefokt en bestond al voor de 16de eeuw. Hij is voortgekomen uit de eeuw. Hij is voortgekomen uit de oudste Duitse jachthondenrassen, zoals de Bibarhund. Het oudste slag is de Kortharige Teckel, maar tegenwoordig zijn er ook nog de Ruwharige en de Langharige, en de dwergvormen. Voor de Ruwharige werd gebruik gemaakt van de Duitse Ruwharige Pinscher, de schotse Dandie Donmont en andere Terriërs; de Langharige ontstond door kruising van de Kortharige met de Cocker Spaniel en de Stobehund, een oude Duitse jachthond.

Ook in andere werelddelen zijn aanwijzingen gevonden dat er in het verleden teckelachtige honden voorkwamen. Zo trof men in oude Egyptische graven beeltenissen van dergelijke honden aan, maar ook in Mexico en Peru.

Een schommelende gang, te wijten aan zwakke pezen, en een overdrijven lengte zijn inmiddels weggefokt. Er is wel gezegd dat van alle rassen de Teckel het meest van de Eerste Wereldoorlog heeft geleden. Sinds zijn verschijning in andere landen, vooral Engeland, werd de kleine Teckel gezien als het symbool van het Teutoonse Rijk, met het gevolg data de volkswoede zich tijdens de oorlog soms tegen deze onschuldige dieren richtte, iets wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft herhaald; in Engeland werden eigenaars uitgejouwd en zelfs dieren op straat gestenigd. Gelukkig ligt deze tijd ver achter ons en is de sportieve, beminnelijke Teckel weer een van de populairste rassen.

Net als de standaards werden de dwergen bewust ontwikkeld. Tegen het einde van de 19de eeuw hadden de Duitse jagers behoefte aan een brak die konijnenholen binnenging. Sommige verkreeg men bij toeval als de kleinste exemplaren van een worp, maar er was ook de bewust gefokte Kaninchenteckel, ontstaan door kruising van lichte Teckels met dwerg Terriërs of Pinschers. De eerste dwergen misten de kwaliteit van de tentoonstellingsteckels, mar door selectief fokken ontstond een veel beter type, met de ondiepe borst, het korte hoofd en de energieke ogen die zijn voorganger kenmerkten.

RASPUNTEN

(voor de drie variëteiten) Algemeen uiterlijk. Wat bouw en aard betreffen komt de Dwergteckel in alle opzichten overeen met de Standaard Teckel. Hij moet compact zijn, met korte benen en een lang lichaam, goed gespierd en sterk, met een vrijpostige, schrandere uitdrukking. Het lichaam moet geen plompe, gezette indruk maken, maar ook niet wezelachtig slank zijn. De schouderhoogte moet de helft bedragen van de lichaamslengte, gemeten van het borstbeen tot de staartwortel, en de borstomvang de dubbele schouderhoogte. De afstand van de neuspunt tot de ogen moet gelijk zijn aan van de ogen tot de schedelbasis.

Kleur. Alle kleuren. Wit is niet toegestaan, behalve een klein vlekje op de borst en zelfs dit is ongewenst. De neus moet zwart zijn, behalve bij gevlekte en bruine dieren, warbij hij vleeskleurig of bruin mag zijn. In alle gevallen moet de vachtkleur helder en duidelijk zijn en bij zwart met bruin het bruin (tan) vol en scherp afgetekend. Gevlekte Teckels moeten geen grote platen vertonen en de vlekken moeten gelijkmatig over het gehele lichaam verdeeld zijn.

Hoofd en schedel. Van boven gezien lang en kegelvormig; profiel scherp gesneden. Schedel nog te breed nog te smal, slechts licht gebogen en zonder scherpe stop. Voorsnuit lang en smal, fijn gesneden. Lippen strak gespannen en goed de onderkaak bedekkend, maar niet te zwaar en ook niet te scherp uitlopend. De mondhoeken slechts iets ontwikkelt.

Staart. Vrij hoog aangezet, niet te lang, spits toelopend en zonder al te duidelijke kromming. Hij mag niet te hoog worden gedragen en zeker niet over de rug gebogen.