Duitse Herdershond

Uiterlijk

De Duitse Herdershond is middelgroot, licht gestrekt, krachtig en goed gespierd, de knoken zijn droog en de totaalstructuur is vast. Belangrijke verhoudingen in maat: De schofthoogte bedraagt voor reuen 60 tot 65 cm, bij teven 55 tot 60 cm. De romplengte overtreft de maat van de schofthoogte met ongeveer 10 tot 17%. De vachtkleur is overwegend zwart en (licht)bruin of (wolfs)grauw.

Qua uiterlijk is er een groot verschil tussen de zogenaamde "showlijnen" en de meer oorspronkelijke "werklijnen". De showlijnen zijn bijna altijd zwart-roodbruin met een aflopende rug, ze zijn ook groter en zwaarder. De werklijnen zijn meestal ietsje kleiner en zijn meestal grauw of zwart van kleur.

Aard & karakter

De Duitse herdershond moet in zijn karakterbeeld evenwichtig, zenuwvast, zelfverzekerd, absoluut onbevangen en (zonder prikkeltoestand) volkomen goedaardig zijn. Daarbij is hij opmerkzaam en handelbaar. Hij moet moed, strijddrift en hardheid bezitten om als geleide-, waak-, verdedigings-, dienst-, en herdershond geschikt te zijn. Hij kan echter wel dominant overkomen, daarom moet hij goed getraind worden. De hond is erg trouw aan zijn baas.

Ook in het karakter is er een groot verschil tussen enerzijds de showlijnen en anderzijds de werklijnen. De werklijnen hebben meer het oorspronkelijke karakter behouden, terwijl de showlijnen vaak iets zachter zijn.

Training

De Duitse herder wordt vaak gebruikt als blindengeleidehond, speurhond, waakhond en politiehond. Omdat de Duitse herders zo goed kunnen leren en gehoorzaam zijn, zijn ze ook voor de trainer tijdens de training een plezier om mee te werken. Dit door grote wil om te werken (will to please) voor de baas. De showlijnen zijn meer geschikt voor de beginnende eigenaar om mee te werken wegens het zachtere karakter.

De Duitse herder kan prima overweg met soortgenoten, andere dieren en kinderen. Hij is trouw en heeft niet de neiging om weg te lopen. Een Duitse herder was de eerste hond die blindengeleidenhond werd. Ze heette Buddy en werd door een Zwitserse vrouw opgeleid met een hondentrainer.

Beweging

Tijdens de groei van de hond is voldoende en gedoseerde beweging noodzakelijk om de weke delen goed te laten ontwikkelen. Met name "rechtlijnige beweging" is voor de ontwikkeling van de bekkenspieren belangrijk; dus met name in rechte lijn wandelen of zwemmen zijn erg geslaagd. Overmatige lichaamsbeweging is niet goed. Beter meerdere keren korte stukken, dan drie keer lange stukken. Een hond moe maken of afmatten is een degelijk groot verschil. Ongeschikte bewegingsvormen zijn korte draaibewegingen; dus de opgroeiende jonge hond niet overdreven achter balletjes of stokken aan laten rennen, traplopen of veelvuldig (op) springen zijn helemaal uit den boze. Natuurlijk verdient iedere hond een aangename, normale jeugd, maar denk als eigenaar terdege aan bovenstaande punten.