Draadharigeduitsestaande Terrier

De Draadharige Fox Terriër biedt, indien hij goed heeft ontwikkeld, een schitterende aanblik. Hij is intelligent, vrolijk en leert gemakkelijk; een eersteklas kameraad voor de kinderen, met de voor Terriërs zo karakteristieke bedrijvigheid. Tegenwoordig ziet men hem meer dan de gladharige variëteit.

Formaat

Bij een volgroeide, harmonische hond mag de schouderhoogte niet meer dan 39 cm bedragen (bij de teef nog iets langer), noch mag de ruglengte van de schoft tot de staartwortel de 30 cm overschrijden. Gewicht van het tentoonstellingsdier ruim 8 kg, van de teef circa 1 kg minder, met een marge naar beneden of boven van maximaal 0,45 kg.

Lichaamsbeweging

De Draadharige Fox Terriër doet niets liever dan in het vrije veld rondsnuffelen. Hij jaagt graag achter ongedierte aan en is niet bang voor een gevecht, ondanks zijn doorgaans vriendelijke aard. Hij past zich goed aan, maar verdient eigenlijk buiten te wonen in plaats van in de stad.

Uiterlijke verzorging

De hond moet in voorjaar, zomer en herfst met de hand worden geplukt- en vaker indien hij voor tentoonstellingen wordt ingezonden. Verder is een dagelijkse borstelbeurt meestal voldoende; bekijk de vacht echter zorgvuldig, want Terriërs hebben aanleg voor eczeem. Het is gebruikelijk het dier voor een tentoonstelling met krijtpoeder te behandelen.

Voeding

Aanbevolen wordt 200-375 gram vlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 1-1/2 of kopje volledig hondenvoer, vermengd met 3/4 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

De Draadharige Fox Terriër is een ander ras dan de Gladharige, hoewel ze wat aard en vorm gelijk zijn. Hij komt zonder twijfel voort uit de draadharige Terriërs uit de Britse steenkoolgebieden van Durham, Wales en Derbyshire, waar hij reeds enige tijd bestond, voordat hij de aandacht van de fokkers trok. Pas in 1872 werd het ras op een tentoonstelling gezien. Een aantal jaren was hij veel minder populair dan de Gladharige, maar tegenwoordig is situatie omgekeerd.

RASPUNTEN

Algemene verschijning. De hond moet harmonisch gebouwd zijn: hiermee wordt bedoeld dat een bepaald deel of bepaalde gedeelten van de hond in relatie tot een ander deel of andere gedeelten de juiste proporties bezit of bezitten. De belangrijkste delen die hierbij de aandacht moeten krijgen zijn de relatieve afmetingen van schedel en voorsnuit, hoofd en rug, de schofthoogte en de lengte van het lichaam van boegpunt tot aars. Ideaal zijn de proporties, indien de twee laatstgenoemde lengtes gelijk zijn.

Kleur. Wit moet overheersen. Gestroomd, rood, leverkleurig of leiblauw afkeurenswaardig. Overigens doet de kleur er weinig toe.

Hoofd en schedel. De bovenkant van de schedel moet bijna vlak zijn, licht hellen en naar de ogen toe geleidelijk smaller wordend. Bij een evenwichtig hoofd is weinig verschil in lengte te zien tussen schedel en voorsnuit. Is de voorsnuit echter duidelijk korter, dan betekent dit een fout: het hoofd lijkt zwak en niet af (' unfinished'). De neus behoort zwart te zijn.

Staart. Moet vrij hoog aangezet zijn en vrolijk maar niet gekruld gedragen worden. Hij moet krachtig en stevig zijn en behoorlijk lang- ingekort op driekwart is ongeveer goed -, want hij vormt het enige houvast tijdens het werken met de hond. Een zeer korte staart is zowel tijdens het werk als bij tentoonstellingen onhandig.

Voeten. Moeten rond, compact en niet groot zijn en van goede eeltkussens voorzien, de tenen matig gebogen en niet naar binnen of naar buiten gedraaid. Bij een Terriër met welgevormde voorbenen en voeten zullen de nagels kort afslijten doordat ze het wegdek raken, daar het lichaamsgewicht gelijkmatig over de zool en hiel wordt verdeeld.