Belgische Herdershond

Van de Belgische Herdershond bestaan vier typen: de Groenendaeler, de Mechelaar, de Laekense Herder en de Tervuerense. Van oorsprong zijn het herdershonden en bewakers van huis en hof. Ze zijn in oorlogstijd opgetreden als Rode- Kruishonden en worden ook als politiehond gebruikt, terwijl u uw kinderen gerust aan een goed opgevoede Belgische Herder kunt toevertrouwen.

Formaat

De gewenste hoogte is voor de reu 61-66 cm en voor de teef 56-61 cm. Dit geldt voor alle vier de typen.

Lichaamsbeweging

De Belgische Herdershond is een werkhond, die uitblinkt in het verdedigen van zijn baas en diens eigendommen. Hij is ongevoelig voor slecht weer en bijzonder graag buiten; zijn lichaamsbeweging moet hierop uiteraard afgestemd zijn.

Het ras komt tot uitstekende prestaties bij werk - en gehoorzaamheidsproeven, zodat een goede traineer in staat is een Belgische Herder snel alles bij te brengen wat nodig is; echter komt een slechte behandeling nog de eigenaar, noch de hond ten goede; een rondborstige, vurige pup kan hierdoor in een zenuwachtig, vals dier veranderen.

Uiterlijke verzorging

Bij dit ras is een flinke borstelbeurt gewoonlijk voldoende. Een bad is niet aan te raden, zelfs niet voor een tentoonstelling, tenzij de vacht van de hond bijzonder smerig is. Daar dit ras een onder- en een bovenvacht bezit, resulteert het uitkammen van de ondervacht in een hond met slecht een halve vacht.

Voeding

De Belgische Herdershond geeft men hetzelfde voedsel als andere honden van zijn grootte. De dagelijkse basisportie kan men stellen op 550-750 gram blikvlees, aangevuld met een gelijke hoeveelheid hondenbrood; of 5 kopjes volledig hondenvoer, vermengd met 2-1/2 kopje warm of koud water.

Oorsprong en geschiedenis

Tegen het einde van 19de eeuw kwamen er in België herdershonden in allerlei variëteiten en afmetingen voor; in circa 1890 ontdekte de heer Rose, van het Cafe du Groendael, en zwarte langharige teef ineen van zijn nesten. Later kocht hij een soortgelijke hond van een zekere Monsieur Bernaert, waarna hij door selectie ten slotte tot de Groenendaeler kwam.

De oorsprong van de huidige Belgische Herdershond dateert uit 1891, toen men op de Brusselse Veeartsenijkundige Hogeschool een groep herdershonden van allerlei kleur en grootte had verzameld. Men besloot toen drie variëteiten te erkennen: de ruwharige zwarte, de gladharige vaalrode met zwart masker en de draadharige. Sindsdien hebben er vele aanvullingen en weglatingen bij deze typen plaatsgevonden, maar er zijn nu definitief vier variëteiten vastgesteld: de Groenendaeler (langharig zwart); de Tervuerreense (langharig in een andere kleur dan zwart), de Mechelaar (gladharig) en de Laeknse (draadharig).

RASPUNTEN

De vier variëteiten verschillen alleen in vacht en kleur, zodat de overige Raspunten voor alle vier gelden.

Algemene verschijning. Een middelgrote hond, harmonisch gebouwd, intelligent, gehard en gefokt op ongevoeligheid voor weersomstandigheden. Hij moet kwiek en waakzaam zijn, met een levendig, onderzoekend voorkomen.

Hoofd en schedel. Het hoofd is fijn gesneden, lang (echter niet overdreven) en droog. Schedel en snuit zijn ruwweg gelijk van lengte, met hooguit een klein verschil in het voordeel van de snuit, aldus een evenwichtig geheel tonend. De schedel moet vergeleken met de lengte van het hoofd middelmatig breed zijn, met een eerder afgeplat dan rond voorhoofd, met een weinig duidelijke middengroef; van opzij gezien moet de voorhoofdslijn evenwijdig lopen aan die van de snuit. Laatstgenoemde is middelmatig lang en versmalt zich naar de neus toe geleidelijk. De neus moet zwart zijn, met goed geopende neusgaten. Matige stop.

Staart. De staart is stevig aangezet, met een krachtige basis en van middelmatige lengte. In rust draagt de hond hem omlaag hangend, waarbij het uiteinde ter hoogte van de spronggewrichten iets ombuigt. In beweging draagt de hond de staart mag echter nooit omhoog krullen of naar een kant worden omgebogen.

Voeten. Licht ovaal, tenen goed gesloten, eetkussens dik en verend.

Groenendaeler Kleur. Zwart of zwart met een weinig wit, als volgt verdeeld: kleine tot matige vlek of streep op de borst, tussen de voetzolen en op de uiteinden van de achtertenen. Witte of grijze haren op de snuit. Vacht. Bovenvacht lang, recht en weelderig, niet zijde- of draadachtig; de structuur moet middelmatig stevig zijn. Ondervacht bijzonder dicht. Het haar moet op het hoofd, aan de buitenkant van de oren en aan het onderste gedeelte van de benen kort zijn. De ooropening moet door haar zijn beschermd. Het haar moet rond de hals bijzonder lang en weelderig zijn, als een kraag, vooral bij de reu. Aan de achterkant van de voorbenen bevindt zich een franje van lang haar, terwijl ook op de achterhand en de staart lang haar weelderig groeit. De vacht van de reu moet langer zijn dan die van de teef.

Laekense Herder Kleur. Vaalrood met zwarte zweem, vooral op snuit en staart. Vacht. De vacht moet ruw en droog zijn, er warrelig uitzien en niet krullen. Kissen fijn haar in de ruwe vacht zijn niet geoorloofd. De haren moeten overal op het lichaam ongeveer 6 cm lang zijn. Het haar rondom de ogen en op de snuit moet vrij lang zijn. Van belang is echter, dat het haar rondom de snuit niet zolang is dat het hoofd er vierkant of zwaar uitziet. De staart mag geen pluim vertonen.

Mechelaar Kleur. Donker vaalrood met een duidelijke zwarte zweem; een lichte wildkleur of gris is zeer ongewenst, evenals een vlekvormige zwarte zweem of een totaal ontbreken van deze zweem. Gewenst is zwart masker en zwarte oren. Vacht. Het haar moet zeer kort zijn op het hoofd, de buitenkant van de oren en het onderste gedeelte van de benen, kort op de rest van het lichaam en dikker op de staart en rondom de hals, waar het een kraag vormt die bij de basis van de oren begint en zich tot de keel uitstrekt. Ook de achterhand vertoont een franje van langer haar. De staart moet dik en vil zijn. De vacht moet dik en vol zijn. De vacht moet dicht zijn, dik en van een stevige structuur, met een wollige ondervacht.

Tervuerense herder Kleur. Alle tinten rood, vaalrood en gris, met zwarte haarpunten. De dubbele pigmentatie is karakteristiek voor dit ras: de punt van elke lichtgekleurde haar is zwart. Bij de volwassen reu is dit zwart bijzonder sprekend op de schouders, rug en borstkas. Het gezicht moet met een zwart masker zijn getooid, dat niet boven de lijn van de ogen uitkomt, en de oren moeten grotendeels zwart zijn. Karakteristiek voor de staart is een donkere of zwarte punt. Geoorloofd is een kleine tot matig grote witte vlek of streep op de borst, tussen de voetzolen en op de punten van de achtertenen. Witte of grijze haren op de snuit. Boven de leeftijd van kleur en zwarte platen als fouten aangemerkt.